Toelichting

Sloop


Om de Atlantikwall aan te kunnen leggen werd langs de kust een strook met een oppervlakte van 32,5 hectare kaalgeslagen. Ruim 1800 woningen moesten plaats maken voor een troosteloze kale vlakte die dienst deed als schootsveld. De wijk Ouwe Helder werd het zwaarst getroffen door de sloop. Op een enkele straat en wat gebouwen na werd de gehele wijk afgebroken. Het gemeentebestuur was verantwoordelijk voor het contracteren van aannemers voor de sloopwerkzaamheden en moest deze werkzaamheden in eerste instantie zelf bekostigen. Er werden acht aannemers gecontracteerd om de afbraakwerkzaamheden uit te voeren, die een gezamenlijke personeelsinzet van 400 tot 1300 arbeiders per dag inzetten. De arbeiders werden nagajeaagd door een stelsel van boetes en premies voor het al dan niet afronden van werkzaamheden binnen de gestelde termijn. De slopers moesten hun werkzaamheden echter gedwongen staken, omdat de Wehrmacht niet op tijd begon met het afvoeren van bouwmaterialen en puin. De straten lagen vol en er was geen ruimte meer om te werken. Op sommige dagen lag het puin zo hoog in de straten, dat de laatste opstaande delen van de bebouwing onder het puin bedolven waren.
Het Centraal Bureau voor de Bouwmaterialen zag er op toe dat alle bruikbare materialen in de te slopen panden in het bezit van de Staat kwamen, en vervolgens ter beschikking werden gesteld aan de Duitse legerleiding. Het ongebruikte puin waar de gave stenen uitgesorteerd waren, mocht de gemeente houden, maar wilde het gemeentebestuur een paar dakpannen hebben voor het herstel van de door de bombardementen beschadigde huizen, dan moest daar flink voor worden betaald.
De Räumungscommissar was het hoogste overheidsorgaan met betrekking tot ontruiming en afbraak, en was daarnaast een spreekbuis voor de Wehrmacht. De belangrijkste taak was het houden van toezicht op het goed en snel laten uitvoeren van de afbraak door het gemeentebestuur. Maar ook de van oorsprong Nederlandse overheidslichamen, zoals het Departement van Financiën, de Rijksgebouwendienst en Monumentenzorg, eisten hun plaats op in de papierwinkel die met de sloop gemoeid ging. Door de vertakking van het ambtelijke apparaat en de korte slooptermijnen, kwam het regelmatig voor dat de sloop al was voltooid, terwijl de panden op papier nog bestonden.

Wederopbouw

Den Helder kwam zwaar gehavend uit de oorlog. De oude stadswijk Oude Helder, was in 1944 geheel afgebroken zodat de Duitse Wehrmacht ruim schootsveld zou hebben bij een geallieerde invasie. Met meer dan tweeduizend onherstelbare huizen, was ruim een vijfde van de totale woningvoorraad verwoest.  Toch kwam de woningstichting kwam er genadig vanaf. Van de 945 woningen die zij voor de oorlog in bezit hadden, waren er na de oorlog nog 892 over.
Tijdens de eerste naoorlogse raadsvergadering in september 1946, is burgemeester G. Ritmeester nuchter gestemd. De oorlog had afgerekend met de ongewenste huizen, en dat bood mogelijkheden de hygiënische en infrastructurele toestanden te verbeteren. Mede door wederopbouwgeld uit Den Haag, zag het stadsbestuur een kans om van Den Helder een moderne stad te maken die afrekende met de vooroorlogse situatie. De kaalgeslagen buurt Oude Helder bood hiertoe de ideale mogelijkheid. De Amsterdamse stedenbouwkundige Wieger Bruin kreeg de opdracht aan dit braakliggende terrein een nieuwe invulling te geven. Daarbij hoefde hij nauwelijks rekening te houden met de rest van de stad, want het was een min of meer geïsoleerd stadsdeel. Aanvankelijk hoefde hij de nog resterende bebouwing niet eens in te tekenen. Het gemeente bestuur zag de oude kazerne en het oude kledingmagazijn aan de Van Heemskerckstraat liever verdwijnen.  Het behoud van deze historische accenten in de naoorlogse wijk dankt Den Helder dan ook niet aan pogingen iets van het vooroorlogse Den Helder te bewaren, maar puur aan geldnoot van het Rijk.
Direct na de oorlog richtte het ministerie van openbare werken en wederopbouw een “streekbureau Den Helder-Texel”op aan de Spoorgracht, waar J.J. de Boer de leiding kreeg. De Boer wilde Oude Helder in de traditionele sfeer herbouwen, waar saamhorigheid en intimiteit voorop stonden. Dit resulteerde in een nostalgische sfeertekening met besloten straten, waar de Boer van huis tot huis architecten naast architect zagwerken. De opvatting van het streekbureau werd echter geen moment serieus genomen. Burgemeester Ritmeester, wethouder P.S. van der Vaart, directeur openbare werken J.F.A. Alozerij en stedenbouwkundige Wieger Bruin veegden de opvattingen direct van tafel. Het kernwoord van Bruin en de stadsbestuurders was “vernieuwen”, zij het binnen een Helders kader. Een geometrische aanleg en betaalbare huizen die de financieel niet bevoorrechte burgeres van Den Helder zich kunnen veroorloven.
Wieger Bruin ontwierp in 1945 en 1946 een compleet dorp binnen het bestaande Den Helder, waarbij het al voor de oorlog ontworpen plan “Noord-West”betrokken was. Een rustige woonbuurt met een zeer ruime opzet en met een centraal dorpsplein die van ver herkenbaar was door een grote kerk. De gemeenteraad keurde de plannen goed en stuurde ze direct door naar het College van Algemene Commissarissen die uiteindelijk over de rijkssubsidies besliste. Den Helder sloeg hiermee de Provinciaal Planologische Dienst over en dat kwam ze duur te staan. Chef ir. E.F. van den Ban maakte duidelijk dat Den Helder niet om haar dienst heen kon. Het wederopbouwplan werd kritisch onder de loep genomen en de Commissie van de Gemeentelijke Plannen van de PPD haalde hard uit. Na het uiten van een reeks van commentaar over onder andere de monumentale stijl, concludeerde de commissie dat het plan moest worden herzien.
In het najaar van 1947 werd het nieuwe plan ingediend bij de burgemeester en wethouders. Dit plan toonde de contouren van het hedendaagse Oud Den Helder en had een hogere bebouwingsdichtheid. Dit bleek voor Den Haag echter niet voldoende, waarop Den Helder de bouw vijf flatblokken in overweging nam om zodoende aan het geëiste aantal woningen te komen. De gemeente wild nog in 1947 met de bouw van Oud Den Helder beginnen, maar kwam bedrogen uit. Na een aantal mislukte aanbestedingen, stapte de gemeente over op systeembouw, mede omdat Den Haag steden die met systeembouw werken toestemming gaf voor de bouw van een groter aantal huizen. Uiteindelijk werd het formele plan voor Oud Den Helder in 1950 door Den Haag vastgesteld, maar nog geen twee maanden na de goedkeuring werd een van de kernpunten van het plan onderuit gehaald. De kerkvoogdij van de Nederlandse Hervormde gemeente zag af van de bouw van een kerk in het plangebied. Het plein en de kerk werden vervangen door een bejaardentehuis en aanleunwoningen. Door de roep om versobering, het steeds opnieuw inpassen van extra woningen en het verwijderen van de kerk, verloor niet alleen het plan haar dorpse karakter, maar verloor ook Wieger Bruin zijn bezieling.