Ter Heijde was een vissersdorp dat in de loop der eeuwen ernstig verarmde om in het midden van de negentiende eeuw de visserij ten slotte op te geven. Sindsdien verdiende de bevolking van het orthodox calvinistische dorp de schamele kost met ongeschoolde losse arbeid bij de tuinders in de rooms-katholieke dorpen in het Westland. Heden ten dage wordt het voormalige vissersdorp, ook waterstaatkundig al eeuwenlang het zorgenkind van de Hollandse kust, door waterstaatingenieurs als één van de zwakste schakels van onze kust gebrandmerkt. Zou het ooit zo ver komen dat het dorp om waterstaatkundige redenen afgebroken moet worden? Zo’n vaart zal het niet lopen, maar als dat zou gebeuren zou het de derde maal zijn dat dit gebeurt. De eerste keer was eind jaren twintig, toen het vervallen dorp met de straffe beschavingshand van die tijd werd gesaneerd. De tweede keer was ten tijde van de bouw van de Atlantikwall, toen behalve de 130 nieuwe huizen onder meer ook het gebouw van de Rotterdamse Israëlitische Gezondheidskolonie tegen de grond ging. Na de oorlog herrees Ter Heijde in schrale wederopbouwstijl. Slechts enkele frivoliteiten permitteerde de architect zichzelf. De afdakjes van de kleine wc-raampjes werden met tegels bekleed en in de hoek van de Van Galenstraat en de Piet Heinstraat werden de huisdeuren in een loggia-achtige constructie opgenomen. De dorpskerk op het Prins Willem III plein is het enige vooroorlogse gebouw dat Ter Heijde nog bezit. In de gevel is een gedenksteen opgenomen ter nagedachtenis van admiraal M.H. Tromp, die tijdens de Eerste Engelse Zeeoorlog in de zeeslag voor de kust van Ter Heijde op 10 augustus 1653 de Engelse vloot versloeg.