Landschap
Militair landschap
Aan het begin van de twintigste eeuw, en eigenlijk pas definitief na de Eerste Wereldoorlog, werd het wiskundige vestingmodel met zijn regelmatige veelhoeken losgelaten. Voortaan werd het landschap in al zijn onregelmatige veelvormigheid als uitgangspunt genomen bij de militaire inrichting van een streek. De mogelijkheden die het landschap bood moesten ten volle worden benut. De ruimtelijke opbouw van het kustlandschap van Noorwegen tot aan Zuid Frankrijk waar de Atlantikwall in werd aangelegd is divers. Toch is grofweg een tweedeling te maken tussen zandige – met een laaggelegen achterland - en rotsachtige kusten.
Camouflage en zelfvoorziening
Het kustlandschap waarin de diverse verdedigingswerken van de Atlantikwall gebouwd moesten worden, bood talrijke aanknopingspunten voor de aanleg, ordening en camouflage van de complexen. De natuurlijke voordelen van het terrein werden zo veel mogelijk benut. Op bijvoorbeeld hoge duinen verschenen batterijen en uitkijkposten, in de duinvalleien kwamen ondersteunende werken als bakkerijen, keukens, wasgebouwen, bergplaatsen en woonschuilplaatsen. De individuele complexen moesten een tijd lang zelfvoorzienend kunnen zijn ten tijde van een aanval – o.a. drinkwaterwinning, verbouwen van eten. Na de bouw werden de werken gecamoufleerd met zand of stenen, de beplanting hersteld en na korte tijd was er – ogenschijnlijk - nauwelijks nog iets te zien van de talloze bunkercomplexen.
Waterlinie
In westelijk Nederland was het met name de hoge grondwaterspiegel, die de aanleg van stellingen in diverse polders bemoeilijkte. Hier was het niet mogelijk de werken onder het maaiveld te brengen. In die gevallen moesten de bunkers óp het maaiveld worden gebouwd en aangeaard tot heuveltjes. Zelfs loopgraven waren noodgedwongen óp het maaiveld aangelegd: in een ruim twee meter hoog dijklichaam werd de loopgraaf uitgespaard. Om controle te houden over de waterhuishouding moesten sluizen en andere civiele werken onder Duitse controle blijven. In het laaggelegen polderlandschap van Nederland vormden waterwegen waardevolle hindernissen tegen een gelande vijand. De waterhuishouding van de vele plassen en drassige polderlanden konden een prima verdediging vormen tegen grote eenheden en tanks. Bovendien boden de noord-zuid lopende waterwegen en inundatiemogelijkheden de gelegenheid om de vijand te isoleren. Met dat doel voor ogen hadden de sluizen bij Katwijk – hier wordt het overtollige water uit het achterland op de Noordzee geloosd – een groot strategisch belang. Vandaar dat besloten werd van Katwijk een Stützpunktgruppe te maken die werd omgeven – na grootschalige sloop - door een doorlopende tankhindernis. De rugdekking van de Atlantikwall bestond uit twee waterlinies: De Vordere en Hintere Wasserstellung. De Vordere Wasserstellung bestond uit een waterstelsel en ingrepen waarmee polders parallel aan de kust geïnundeerd konden worden. De verdediging was gericht op een vijand die op de kust zou zijn geland of juist daarachter door middel van parachuten. Al in 1942 werd de relatieve kwetsbaarheid van de lijnvormige verdedigingslinie onder ogen gezien. Om de verdediging nog meer diepte te geven werd oostelijk van de Vordere Wasserstellung een tweede inundatielinie ingericht: de Hintere Wasserstellung. Deze volgde grofweg het tracé van de Oude Hollandse Waterlinie en had als doel de vijand te vertragen of een halt toe te roepen.
Grootschalige sloop
In de diverse kustplaatsen was ruimte voor de aanleg van de verdedigingslinie niet altijd voorhanden. Bij voorkeur werden de bunkers aangelegd in parken zodat er weinig gesloopt hoefden te worden. Bovendien bood de daar aanwezige beplanting mogelijkheden voor camouflage. Talloze huizen / wijken werden gesloopt voor het vrijmaken van schootsvelden en de aanleg van tankgrachten die daar om strategische redenen werden aangelegd. Er werd op grote schaal gesloopt: in Katwijk en Zandvoort werd de bebouwing aan de boulevards tot 200 meter landinwaarts afgebroken. Ter Heijde verdween – op de kerk na – geheel van de landkaart. In Den Haag en IJmuiden werden bebouwde zones gesloopt ten behoeve van de aanleg van o.a. tankgrachten. Tienduizenden werden gedwongen om de (kust)plaatsen te verlaten en te evacueren naar Drenthe, Overijssel of Limburg. Soms werd op kleinere schaal gesloopt en werd de midden in het bebouwde gebied opgerichte bunker – seinpost, schakelkamer etc. – voorzien van een bakstenen buitenmuur, valse ramen, een pannendak en soms zelfs een tuin.
Bouwen aan een natuurlijke kustverdediging?
De vestingbouwers profiteerden van de mogelijkheden die de natuur hen bood, maar andersom was daarvan geen sprake. De aanleg van de stellingen van de Atlantikwall had grote gevolgen voor de ecologie van de kuststrook. Om bouwmateriaal, machines en mankracht ter plekke te krijgen werden in het kustgebied smalspoorlijnen en betonwegen aangelegd. Talloze bouwputten, loodsen en keten werden (tijdelijk) neergezet om de bouw mogelijk te maken. De aanwezige vegetatie werd verwijderd. Na het gereedkomen van de verdedigingswerken werd het duin weer ‘hersteld’. Maar door het ondeskundig beplanten met helm stierf de vegetatie snel af en begon de verstuiving van het duin. Het verstuiven werd verder versterkt doordat de helm die voor de beplanting gebruikt werd, elders van het duin was weggehaald. Ook vond er op steeds grotere schaal houtkap plaats. Het hout werd verstookt of gebruikt bij de aanleg van versperringen. Zo verdween uit de Zandvoortse duinen ongeveer zeventig hectare bos.
De Atlantikwall en natuur na de oorlog
Het einde van de oorlog bracht vooralsnog geen natuurherstel. Weliswaar werd direct begonnen met het vakkundig herbeplanten van het duin, maar de verdedigingswerken hielden het duin kwetsbaar. De stormvloed van 1953 kon op vele plaatsen zoveel schade aanrichten, doordat de blootgeslagen bunkers de werking van wind en water versterkten. Op vele plaatsen had de wind al bunkers ondergraven door het zand eromheen weg te blazen. Dan begonnen de werken te verzakken en schoven zij tenslotte van het duin, met alle risico’s van dien. Het herstel van de duinen vanaf 1953 onttrok de verdedigingswerken vrijwel aan het zicht. Ze werden dichtgemetseld en volledig met zand afgedekt – soms ook met aarde van elders, waardoor er plaatselijk een opvallende rijkdom aan oneigenlijke vegetatie optrad.
Toch heeft de Atlantikwall ook –onbedoeld- gunstige gevolgen voor de natuur gehad. Dankzij de aanwezigheid van weerbarstig Stahlbeton werd menig natuurgebied met rust gelaten. Een goed voorbeeld is het Landfront tussen Vlissingen en Middelburg, waar de verdedigingslinie gezorgd heeft voor een groene (buffer)zone tussen de de steden. Vaak boden de bunkers ook onderdak aan de natuur, bijvoorbeeld aan de vleermuizen. Nu in recenter tijden de militair-historische betekenis meer en meer in belangstelling komt, rijst her en der de vraag of en hoe natuur- en cultuurhistorie met elkaar te verenigen zijn.
Een onbedoeld leitmotiv voor wederopbouw
De Atlantikwall bood niet alleen onderdak aan de natuur, maar ook aan aan mensen en hun spullen. Vlak na de oorlog werden langs de hele kust bunkers gebruik als (vakantie)woningen, horeca-accommodatie, opslagplaats, oefenruimte, jeugdhonk. Een klein deel bleef tijdens de Koude Oorlog zijn militaire functie behouden. Het is overigens de vraag of de relevantie van Atlantikwall voor het ruimtelijk ontwerp vooral in hergebruik gezocht moet worden. Het zijn ook in dit opzicht toch vooral de onbedoelde gevolgen die van invloed zijn geweest. De sloop en andere ingrepen waarmee de aanleg van de Atlantikwall gepaard ging en de effecten van de geallieerde luchtaanvallen die als reactie daarop kwamen bood -ondanks de schade en het doorstane leed- ook voordelen. In de sloopzones en gebombardeerde gebieden konden een moderne samenhangende stadsontwikkeling tot stand komen. De onvolkomenheden van veelal ongeplande, organische gegroeide ontwikkelingen –voor menig architect en stedenbouwkundige een bron van ergernis- konden gecorrigeerd worden. Aldus geschiedde, en dan met name in zwaar getroffen steden als Den Haag, IJmuiden en Den Helder. In de eerste twee genoemde steden speelde architect en stedenbouwkundige Duduk een belangrijke rol. In Den Haag paste zijn Wederopbouwplan in een zijn plan voor een stedenbouwkundig plan voor de hele agglomeratie: de Atlantikwall als aanleiding voor een schaalsprong op stedenbouwkundig gebied.
Opmerkelijk zijn de naoorlogse ideeën voor de Wederopbouw van de Nederlandse badplaats. Zo ontwikkelden het pretentieuze Scheveningen en Zandvoort ambitieuze plannen, waar echter bitter weinig van terecht kwam. Wél compleet van de grond kwam het Wederopbouwplan van Katwijk aan Zee. Hier geen plan dat breekt met het verleden, maar een opzet waarbij bouwstijl en maatvoering aansluiten op het weefsel van het deel van het oude dorp dat was blijven staan. Katwijk was en is overigens niet alleen badplaats, maar ook vissersdorp, al verhuisde de vloot naar de IJmuidense haven. En het was en is primair een familiebadplaats, zoals de meeste plaatsen aan de Hollandse kust. De keuze voor een in de jaren na de oorlog gangbare, veelal aan de Delftse School verwante traditionalistische architectuur was overigens geen uitzondering, zoals ook de Haagse en IJmuidense plannen van Dudok laten zien.
Naoorlogs agrarisch cultuurlandschap
De Atlantikwall was ook een Waterlinie. Inundaties vormden de rugdekking aan de landzijde > zie themakaart. De ruimtelijke gevolgen daarvan deden zich vooral aan het eind van de oorlog voelen. In één belangrijk geval werd water niet alleen ter verdediging ingezet, maar ook voor de aanval op de Atlantikwall, en wel door de geallieerden bij de Slag om de Schelde in de herfst van 1944. De langdurige inundatie van Walcheren had ingrijpende gevolgen voor het naoorlogse agrarische cultuurlandschap en de waterhuishouding. Bij het dichten van de Wacherense dijken werden caissons ingezet – een voorproefje van het dijkherstel na de Watersnood van 1953 en later van dichten van de dammen van de Deltawerken. Na het dichten van de dijken werd op het eiland een grondige ruilverkaveling uitgevoerd, waarbij de voormalige kleinschaligheid plaats maakte voor een landschap in beduidend grotere maatvoering. Aan de herinrichting van Walcheren lag de geomorfologische opbouw van het eiland ten grondslag. Van oudsher lagen de belangrijkste nederzettingen en verbindingen op de hoger gelegen kreekruggen. De lager gelegen (poel)gronden werden ingezet als weidegebied in verband met een – tot dan toe – weinig gereguleerde waterhuishoudig. Op dit patroon van hogere en lagere gronden zou voortgebouwd worden, waarbij de hoofdwegen op de kreekruggen kwamen te liggen en met bomenrijen werden beplant. De lagere delen werden beplant met meidoornstruweel. De Walcherense ruilverkaveling ging als een belangrijk voorbeeld gelden voor de vele landinrichting die zouden volgen, ondermeer voor de vele land-inrichtingen die na de Watersnood van 1953 in de delta van Zeeland en Zuid-Holland noodzakelijk waren.
De ruimtelijke agenda: erfgoed als bedoeld leitmotiv
De Atlantikwall komt stapje bij beetje op de ruimtelijke agenda, zij het moeizaam. Vaak betreffen de inspanningen en resultaten primair het broodnodige behoud van het nog aanwezige erfgoed. Naast de afzonderlijke objecten komen steeds vaker ook de grotere structuren (zoals het landfront van Vlissingen) aan bod. De volgende stap zou een grotere aandacht voor de landschappelijke context moeten zijn, ook daar waar de fysieke resten niet of nog slechts gefragmenteerd aanwezig zijn. Zoiets kan inzicht geven in de mogelijke, ook onbedoelde gevolgen van dergelijke grootschalige ruimtelijke ingrepen, en de verschillen die daarin optreden op locaal, regionaal en (inter)nationaal schaalniveau. De relatie tussen vestingbouw en natuur- en waterbeheer is in dit kader een belangrijk thema. Op ruimtelijk ontwerpgebied zijn behalve hergebruik vooral de strategieën die ten grondslag lagen aan de Atlantikwall relevant. Naast de harde, grootschalige en nadrukkelijk ideologisch geladen kant (sloop, confrontatie, einsperren, machtsarchitectuur) mag de kleinschalige, verborgen en pragmatische kant (camouflage, autarkie, utiliteit) niet uit het oog verloren worden. Juist deze aspecten zijn relevant voor de ruimtelijke opgaven de 21e eeuw.