Waterlinie
Atlantik versus polderwater
De Atlantikwall als waterlinie. De lijnvormige verdedigingslinie van Stahlbeton was vooral in de breedte kwetsbaar. Dit gegeven werd in 1942 al door de Duitse bezetter onderkend. Vandaar dat er in laag gelegen streken (waaronder het Nederlandse polderlandschap) gebruik gemaakt kon worden van inundaties en waterhinderissen om de Atlantikwall van rugdekking te voorzien. De waterverdediging bestond uit twee ‘schillen’. De Vordere Wasserstellung (ook wel Erste Wasserstellung) is een waterlinie die bestond uit te inunderen polders achter de duinenrij en parallel aan de Atlantikwall. Deze gaf de Atlantikwall een diepte van zo’n 20 tot 30 kilometer. De verdediging was gericht op een vijand die op de kust zou zijn geland of juist daarachter door middel van een parachute. Achter de Vordere Wasserstellung was een tweede waterlinie ingericht: de Hintere Wasserstellung. Deze volgde grofweg het tracé van de Oude Hollandse Waterlinie. De hintere Wasserstellung en de nog veel verder oostelijk gelegen IJsselstellung zijn nooit tot stand gekomen wegens gebrek aan mankracht, materiaal en werktuigen.
Samenhang door hergebruik en nieuwbouw
In juli 1942 werd begonnen met het inrichten van de Vordere Wasserstellung. Daarvoor werden vele werken van al aanwezige waterlinies hergebruikt. Om hiervan een samenhangend systeem te maken, werden een aantal verdedigingswerken bijgebouwd. De meeste bouwwerken betroffen aardwerken en loopgraven in hogere terreindelen zoals dijken en brugtaluds. Er zijn slechts enkele lichte betonnen bouwwerken gemaakt. Tevens zijn werken van de Stelling van Amsterdam herbruikt, zoals de Kazematten Slotertocht, Batterij aan de Aalsmeerderweg, Fort bij Aalsmeer evenals loopgraven in de Geniedijk in de Haarlemmermeer. Alle grote en kleine schepen (zelfs kano's) die langs het tracé lagen, moesten bij verordening van 21 juni 1944 verplaatst worden naar het gebied ten oosten van het toenamalig Merwedekanaal (nu het Amsterdam-Rijnkanaal). Vermoedelijk om te voorkomen dat een vijandelijke troepenmacht er gebruik van zou kunnen maken om door de inundaties heen te breken.
Inundaties
De gehele Vordere Wasserstellung werd gedekt door inundaties van april 1944 tot mei 1945. Alleen de Haarlemmermeerpolder werd niet geïnundeerd maar in de omgeving van Lisse, Hillegom, Halfweg en Burgerveen van springladingen voorzien om eventueel een springcoupure te maken. In geval van nood kon de zuidelijke helft van de polder onder water gezet geworden en werd afgezien van een nieuwe dijk in de polder. Ook de Wijde Wormer was van springladingen voorzien. Deze polder is echter wel geïnundeerd en stond in ieder geval in december 1944 onder water. In de zeedijk nabij Schellingwoude (noordoost van Amsterdam) waren ook springputten geplaatst om een nood-inundatie tot stand te brengen. Dit is niet uitgevoerd. Op enkele plaatsen werden tankgrachten gegraven zoals ten westen van Alphen aan de Rijn. In de Haarlemmermeerpolder werden tankgrachten ten westen en zuiden van Fliegerhorst Schiphol en nabij Leimuiderbrug aangelegd.
De Duitsers hebben een grote inundatie van het westen van Nederland (provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland) voorbereid. Daartoe wordt het waterpeil van het IJsselmeer hooggehouden en zijn springstoffen aangebracht bij diverse sluizen, poldergemalen en electrische centrales. 'Sprengkommandos' stonden klaar om een en ander op te blazen. Zover is het nooit gekomen.
Slag om de Schelde
De ruimtelijke gevolgen van de inundaties deden zich vooral aan het eind van de oorlog voelen. In één belangrijk geval werd water niet alleen ter verdediging ingezet, maar ook voor de aanval op de Atlantikwall, en wel door de geallieerden bij de Slag om de Schelde in de herfst van 1944. De langdurige inundatie van Walcheren met zeewater (zout!) had ingrijpende gevolgen voor het naoorlogse agrarische cultuurlandschap en de waterhuishouding. Bij het dichten van de Wacherense dijken werden caissons ingezet – een voorproefje van het dijkherstel na de Watersnood van 1953 en later van dichten van de dammen van de Deltawerken. Na het dichten van de dijken werd op het eiland een grondige ruilverkaveling uitgevoerd, waarbij de oude kleinschaligheid plaats maakte voor een agrarisch landschap met een beduidend grotere maatvoering.